FOKKERIJ

   

Hoe aanleg uitkomt
Er is een link tussen het exterieur van een geit en haar melkcapaciteit. Maar als je alleen maar mooie geiten hebt, wil dat nog niet zeggen dat je veel melkt. Vele factoren samen bepalen het succes.

Z’n leven lang loopt Pieter Schoenmakers al tussen de geiten. Eerst samen met zijn vader, later richtte hij zich in zijn werk op geiten.
Ook zijn hobby beslaat geiten en hij is al meer dan twintig jaar keurmeester en inspecteur bij de NOG.
“Of je nou professioneel geitenhouder of hobbygeitenhouder bent, elke geitenhouder is op zoek naar balans in een probleemloze geit”, zegt hij.
Maar dat is niet een-twee-drie gerealiseerd, zo spreekt Schoenmakers uit ervaring.

Balans fokken
“Melkcapaciteit staat voor mij gelijk aan de capaciteit om drogestof op te nemen”, zegt Schoenmakers.
Of een geit over de capaciteit beschikt om veel droge stof op te nemen, kan Schoenmakers al inschatten als hij de kop van het dier ziet. “Als er lengte en breedte in de schedel zit, in goede verhouding tot elkaar, zie je dat terug in de breedte van de voorhand. Het hart en de longen zitten daar, en die moeten ruimte hebben om goed te kunnen functioneren.”
Maar alleen een brede voorhand geeft geen garantie voor een goede productie. “Een Mercedes met een Dafmotor is geen lang leven beschoren”, lacht Schoenmakers. “Zo’n geit bestempelen we als niet-duurzaam.”

Zowel tijdens zijn werk als geitenspecialist voor Voergroep Zuid als in zijn hobby als geitenfokker ziet Schoenmakers veel voorbeelden van goede geiten en wat minder goede geiten. “Een grote geit hoeft niet per se goed te zijn in drogestofopname en duurzaamheid. Een geit van 83 cm schofthoogte kan best een singelomtrek van 83 cm hebben, en een geit van slechts 73 cm hoog kan goed een singelomtrek van 110 cm hebben. Die laatste heeft een veel grotere capaciteit om droge stof op te nemen en zie ik dus veel liever.”
Daarom pleit de adviseur voor balansfokkerij.
“Een geit is pas mooi als ze in balans is, en kan ook dan pas presteren naar wat ze in zich heeft. Als een geit een genetisch goede productieaanleg heeft, maar ook slechte poten, moet je daar geen nakomelingen van willen. Als zo’n nakomeling niet eens de kracht heeft om naar het voerhek te komen, zal zij nooit haar productieaanleg volledig benutten.”
Een lange kop met een smalle schedel.
Dit verraadt een ondiepe middenhand en een kleine singelomtrek.
Platte, ondiepe ribben, dus weinig opnamecapaciteit. Het smalle skelet biedt geen ruimte om een breed uier te herbergen. Een lange, ondiepe middenhand met een kleine singelomtrek van 78 cm. Dus een geringe opslagcapaciteit van droge stof.
Een geit met een ruime, passende voorhand met veel ruimte voor hart en longen. In de kop zie je die breedheid duidelijk terug. Dit dier laat lange gewelfde ribben zien en heeft zodoende een hoge opnamecapaciteit. Ook heeft ze een breed skelet met ruimte voor een breed uier. Ze heeft een jaarproductie van 1.676 kg melk met 4,54% vet en 3,44% eiwit. Veel lengte en kracht.
De singelomtrek is groot met 118 cm en dat vertaalt zich in een grote opnamecapaciteit.
Een manier om meer balans in je geiten te krijgen, is door te kruisen met andere rassen. “En de ervaring leert dat de F1, dus het eerste product van zo’n kruising, door het heterosiseffect al heel snel het doel bereikt. Vaak zie je wat meer kracht bij deze dieren.”

Paaradvies voor fokbok of melkgeit
Veel geitenhouders streven die balans in hun geiten wel na, denkt Schoenmakers. “Ze compenseren een geit door er een bok op te zetten die de minnen wat meer omzet in plussen, zodat het lam dat geboren wordt wat meer balans krijgt.” Daar is niks mis mee.
“Maar”, zegt Schoenmakers, “waar geitenhouders niet mee bezig zijn, is het fokken van een bok die invloed kan hebben op hun hele veestapel het jaar erop.” En dat kan weleens nuttig zijn.
“Zo focus je je meer op de verbeterpunten in je eigen stal en in de complete veestapel. Bovendien is de beste geit op jouw bedrijf niet per se de beste geit op een ander bedrijf. Jouw milieuomstandigheden bepalen welke geit de beste is. Dus waarom zou je dan niet ook op je eigen bedrijf bokken fokken?”
En let wel: er zit verschil in of je een melkgeit wilt fokken of een dekbok. “Voor een geitje kies je voor balans, voor een bokje laat je van moeder en vader gelijke kenmerken samenkomen zodat het bokje dat hieruit geboren wordt, deze eigenschappen breed vastlegt.”

Punt is dat je dan wel de juiste bokmoeders moet kunnen vinden. Niet moeilijk, volgens Schoenmakers. “Ik kijk naar de eerstejaarsgeiten en de opfokgeiten. Hoe ziet het gemiddelde dier in deze groep eruit? Wat is de tekortkoming?
Ik richt me hierbij op de hoofdlijnen, want alles tegelijk gaat niet.
Vervolgens zoek ik een geit die heeft wat de eerstejaars missen. Dat wordt de bokmoeder.”
En geen zorgen, op elk bedrijf is een geschikte bokmoeder te vinden, is Schoenmakers’ ervaring.
Deze manier van fokken lijkt meer op de lijnenfokkerij die veel hobbyfokkers toepassen. “Hobbyisten leggen kenmerken vaak al voor langere tijd vast. Als je een goede genetische bron zoekt, kun je die misschien dus wel vinden bij hobbyfokkers.”

Lucht, licht en water
Een geit kan dan de capaciteiten hebben om lang veel melk te geven met goede gehaltes, ze moet nog wel de mogelijkheid krijgen om die capaciteiten maximaal te ontwikkelen.
“Lucht, licht en water”, roept Schoenmakers meteen. “Als die drie zaken vanaf de geboorte goed aanwezig zijn, en ook meegroeien met de fase waarin de geit zich bevindt, dan komt dat goed.”
Met lucht doelt de adviseur op de beschikbare m2 potruimte per dier en m3 lucht. “Er mag geen trek zijn, er moet een rustige luchtbeweging zijn met zo weinig mogelijk temperatuurschommelingen.
Constantheid van temperatuur is belangrijker dan de hoogte van de temperatuur.”
Bij de geboorte weegt een lam gemiddeld 3,2 kg, 8 weken later 14 kg. “Dus de m2 die dat oudere lammetje behoeft is veel groter dan die van het pasgeboren dier. Je gaat dan al snel van 0,3 naar 0,6 tot 0,7 m2.
Sommige geitenhouders houden voor hun melkgeiten 1,15 m2 aan, maar 1,5 m2 per dier is beter”, vindt Schoenmakers.
Ook het aantal vreetplaatsen en de ruimte daarvan doen ertoe. “Drie geiten op een meter voerhek. Houd dat maar aan. Of deze ruimte er is, voor alle dieren, heeft direct invloed op de voeropname, of dieren nou een grote opnamecapaciteit hebben of niet.”
Om melkgeiten te voorzien van voldoende licht, houdt Schoenmakers de volgende vuistregel aan: 250 lux op dierniveau, 16 uur aan en 8 uur uit.

Geiten zijn autisten
De omstandigheden tijdens de opfok bepalen voor een groot deel of een geit haar capaciteiten waar kan maken. Hoe logisch dat ook lijkt, Schoenmakers weet dat er bij veel geitenhouders verbeteringen mogelijk zijn in de opfok. Zijn advies is: geiten zijn autisten. En dus moet je ze ook zo behandelen.
“Het liefst hebben ze elke dag hetzelfde. Voorkom zo veel mogelijk stressmomenten.”
Schoenmakers schetst het ideale voedingsschema van een lam. “De eerste biest die je een lam geeft, moet zo geconcentreerd mogelijk zijn. Ook de kunstmelk in de eerste twee weken moet zo geconcentreerd mogelijk zijn.
De vier weken daarna mag ‘ie wat minder geconcentreerd zijn en de laatste twee weken nog minder geconcentreerd.
Als je met brok begint, moet die in het begin ook zo geconcentreerd mogelijk zijn en na twee weken mag dat minder geconcentreerd worden. Alles om het dier te ondersteunen bij zijn autisme en dus zo weinig mogelijk grote overgangen te hebben om stress te voorkomen”, aldus Schoenmakers.
Daarna komt de fase dat er maximale jeugdgroei gerealiseerd moet worden. “In die fase kan een lam niet meer eten dan zij kan benutten.
Tot op een leeftijd van 5 a 7 maanden. Dan kan het dier wel meer opnemen dan ze nodig heeft, en is er dus kans op vervetting.” Grijp dus in voordat dit gebeurt, raadt Schoenmakers aan. “Door minder geconcentreerd krachtvoer aan te bieden of door krachtvoer beperkt te verstrekken.”

Geloof
Succes is een optelsom van vele factoren: lucht, licht, water, vreetplaatsen, concentratie van voer.
Schoenmakers: “Je moet erin geloven. Ik weet dat geitenhouders die de meeste liters melken, elke dag hetzelfde doen. Ik weet dat op bedrijven waar crypto en pasteurella spelen, niet de optelsom is gemaakt. En ik weet dat een dier dat een speengewicht van 14 kg of meer en een dekgewicht van 37 kg heeft gehaald, een hoger aflamgewicht heeft en dus een hogere drogestofcapaciteit heeft en dus een hogere productie van vet en eiwit. Geitenhouders moeten daar eerst in gaan geloven.”
De basis moet goed zijn, daarna kun je zaken optimaliseren, vindt Schoenmakers. Optimaliseren is een van de laatste stappen, en bij die stap komt pas het rantsoen in beeld. “Voor optimaliseren heb je informatie nodig: de leeftijd van een dier, de productie, zowel in liters als in grammen vet en eiwit, de conditie, het gewicht.”
Met deze zaken als uitgangspunten kun je het best passende rantsoen samenstellen.




Pieter Schoenmakers met zijn zoons op de keuring in Hagestein dit jaar, waar eenjarige Anne algemeen kampioen werd.
   
Tekst: Wilma Wolters
Foto’s: Karin Bekkers
Geitenhouderij, december 2015

 

WWW.WITTEGEITEN.ORG